Nicole Plas in gesprek met Mark Kramer (AmsterdamUMC): ‘Trage processen kunnen frustreren, maar je moet niet verzuren’
Volgens AmsterdamUMC bestuurder Mark Kramer is de marktwerking in de zorg niet per definitie slecht geweest. De zorg naar de burger toe brengen, is echter een grotere uitdaging dan deze naar boven toe concentreren, vertelt hij in gesprek met zorgkenner Nicole Plas.
Vanuit zijn rol als lijfarts binnen hematologie is Kramer doorgegroeid tot bestuurder van het AmsterdamUMC. Een organisatie met een scherpe positionering, stelt hij. “We zijn er voor relatief kleine patiëntgroepen met complexe, zeldzame problemen die we samen met de patiënt moeten oplossen.”
De COVID-crisis heeft op zijn zachtst gezegd voor een uitzonderlijke tijd gezorgd, stelt Kramer. Inmiddels is hij voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg en tijdens de crisisjaren was hij verantwoordelijk voor de acute zorg in Noord-Holland en Flevoland – samen goed voor zo’n 3,5 miljoen burgers. Een van de dingen die uit die tijd is overgebleven is meer transparantie over en zicht op zorgcapaciteit. “We weten nu van elkaar wat de capaciteit is en waar we gebruik van kunnen maken. Dat waren voorheen bedrijfsgeheimen.”
Is de concurrentiestrijd daarmee verdwenen? “Nee, de belangen blijven bestaan”, stelt Kramer. “Maar het integrale zorgakkoord dat er nu ligt, bouwt voort op een andere manier van werken dan pre-COVID.” Volgens de medicus heeft de afgelopen periode laten zien dat samenwerking zich uitbetaalt en zorg dichter bij de patiënt gebracht kan worden. Er moet een goede werkagenda komen om prioriteiten te stellen, vervolgt hij. “Er staat eigenlijk te veel in het akkoord. Niet alles kan tegelijk.”
Zo wordt er bij het AmsterdamUMC gekeken wat de gevolgen zijn als er volumeafspraken worden gemaakt, schetst Kramer. “Dat betekent dat wij al gaan zien welke patiëntgroepen er hier behandeld gaan worden in plaats van elders in de regio. En welke gevolgen dat heeft voor bijvoorbeeld onze logistiek en OK-bezetting.” En de gevolgen voor de mens achter de patiënt? “Daar hebben we stapsgewijs steeds meer in geleerd. De digitale snelweg waarover beeldinformatie en andere gegevens worden uitgewisseld wordt aangelegd.”
Een uitdaging daarbij is volgens Kramer dat ‘iedereen’ in ons land ergens iets van mag vinden. Er zou volgens hem meer houderschap mogen komen en helderdere kaders waarbinnen er gewerkt moet worden. Refererend aan EPD’s: werken met open standaarden en zorgen dat er kosteloos gegevens uitgewisseld kunnen worden.
Je hebt als patiënt niet altijd up to date toegang tot al je data, weet Plas uit eigen ervaring. Hoewel er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt en via ‘mijn dossier’ meegelezen kan worden, krijgt een patiënt nog steeds cd-roms met bestanden mee, moeten er printjes gemaakt worden en beschikt een arts in een ander ziekenhuis niet over dezelfde gegevens als zijn behandelend collega elders. Ook directe berichten via een patiëntenportaal blijven vaak onbeantwoord, stelt Plas.
Dat er ingezet is op marktwerking is niet per definitie slecht, vervolgt Kramer. Door twee verzekeraars als regisseur aan te wijzen in een regio heeft bijvoorbeeld voorkomen dat er meerdere los van elkaar actief zijn, stelt hij. “Dat je als zorginstelling samen met twee partijen plannen maakt, is al een grote verbetering.” De verzekeraars zorgen er wel voor dat je als instelling je zaken op orde moet hebben om een contract te krijgen, voegt hij toe. “Dat is niet verkeerd geweest.”
De zorg naar de burger toe brengen, is een grotere uitdaging dan deze naar boven toe concentreren, stelt de zorgbestuurder. “Zorg echt in de buurt van patiënten organiseren, vergt grote veranderingen in de eerste lijn: bij huisartsen, thuiszorg en het sociale domein dat erbij betrokken moet worden.” Wordt de patiënt daarbij niet over het hoofd gezien, stelt Plas? Participatie is een onderwerp dat in opkomst is, maar dat gaat in kleine stapjes, ziet Kramer. Dat het mensenwerk is, er veel verschillende belangen spelen en wetgeving strikte kaders oplegt, maakt dat zaken zich veelal langzamer ontwikkelen dan wenselijk is. “Dat frustreert wel, maar houdt me niet tegen om een bijdrage te leveren om het beter te maken. Je moet niet verzuren.” Vooral bij zorgprofessionals die tientallen jaren op de vloer staan en weinig verandering zien, is het wel begrijpelijk als dit toch gebeurt, erkent hij.
Het is volgens Plas niet zozeer onwil bij mensen, maar de processen die vooruitgang blokken. Daar lopen je als patiënt regelmatig tegenaan, ervaart ze, terugkomend op gebrekige gegevensuitwisseling. Kramer: “De digitalisering in de Nederlandse zorg had eerder en sneller kunnen verlopen als de overheid de regie had genomen. Maar dat is niet gebeurd. Ik had niet verwacht dat de overheid zich zo zou terugtrekken.”